Burgergeïnterneerden


Als gevolg van de Japanisering worden de Europese burgers uit de samenleving verwijderd, met uitzondering van de Duitsers en de Italianen en de neutrale Zweden. In totaal worden er ruim 100.000 Nederlandse burgers geïnterneerd: een kleine 37.000 mannen, ruim 30.000 vrouwen en bijna 34.000 kinderen. Hoewel de selectie officieel geschiedt op basis van de pendaftaran, blijkt dit in de praktijk vaak willekeurig te gebeuren. De kleur van de ogen of de kleur van het haar zijn soms doorslaggevend. De internering vindt plaats in gescheiden vrouwen- en mannenkampen. De mensen worden gehuisvest in woonhuizen in afgescheiden woonwijken en in allerlei gebouwen zoals scholen, hotels, gevangenissen en militaire barakken. De internering van burgers valt tot 7 november 1943 onder de verantwoordelijkheid van het civiel Japans bestuur en de uit Indonesiërs samengestelde politie bewaakt de complexen. Tot het voorjaar van 1943 is het regiem, sommige uitzonderingen daargelaten, nog relatief mild te noemen. Zo is het mogelijk om met toestemming het kamp voor een aantal dagen te verlaten en ook mag het huispersoneel nog komen helpen. Daarna worden de kampen gesloten. Op de grens van het kamp wordt een omheining van bamboematten opgetrokken, het zogenaamde gedek, dat het uitzicht op de buitenwereld verhindert. Na 7 november 1943 staan de kampen onder direct beheer van het Japanse leger. Het regiem wordt strenger. Japanse en Koreaanse militairen en de uit Indonesiërs samengestelde militaire hulpkorpsen, heiho’s, bewaken voortaan het kamp.


Vanaf de oprichting wordt het interneringskamp volgens Japanse instructies georganiseerd. Aan het hoofd staat de Japanse kampcommandant. Het Nederlandse kamphoofd is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en moet hierover verantwoording afleggen aan de kampcommandant. Voor voedsel en alle andere dagelijkse benodigdheden zijn de geïnterneerden afhankelijk van de Japanners. Voor de rest moet het kamp zichzelf draaiende houden, zonder hulp van buiten. Via corveediensten worden de nodige werkzaamheden uitgevoerd zoals het bereiden van voedsel in de centrale keuken, de aan- en afvoer van spullen, het schoonmaken van de latrines en andere gemeenschappelijke ruimten, bewaking en het verbouwen van voedselgewassen.


Mannelijke burgergeïnterneerden worden geselecteerd voor dwangarbeid. Indien zij fit genoeg zijn, volgen zij het lot van de krijgsgevangenen. Anderen worden ingezet voor lokale werkzaamheden en voor de algemene werkzaamheden in het kamp zelf. Tot april 1944 worden jongens ouder dan zestien jaar door de Japanners uit de vrouwenkampen gehaald en overgebracht naar mannenkampen. In april 1944 verandert het Japanse beleid ten aanzien van de jongens. Alle jongens van tien jaar en ouder worden vanaf die datum als man aangemerkt en overgebracht naar mannenkampen of naar speciaal voor hen opgerichte jongenskampen. Het gedwongen afscheid heeft grote impact op zowel de jongens als de moeders. Sommige jongens hebben geluk als ze bij hun vader of broer(s) terechtkomen. In andere gevallen moeten ze geheel zelfstandig zien te overleven. De moeders blijven achter in grote onzekerheid over het lot van hun zonen.


Het regiem in het kamp wordt strenger naarmate de bezetting voortduurt en de geallieerde troepen een opmars in Azië maken. De dagelijkse appèls, waarbij alle geïnterneerden ongeacht leeftijd of conditie aanwezig moeten zijn, zijn een zenuwslopende aangelegenheid. Hier worden de geïnterneerden geteld en moeten zij op de juiste manier buigen voor de Japanse vlag. Als het aantal niet klopt of als er niet goed gebogen wordt, volgt straf. Het aanschouwen of ondergaan van fysiek geweld of urenlang in de hete zon moeten stilstaan op de appèlplaats zijn geen uitzonderlijke bestraffingen. In de loop der tijd verslechtert de voedselsituatie aanzienlijk: er blijft slechts één maaltijd over, die veelal slechts uit een handjevol rijst bestaat met wat groenten, of zogenaamde blubberpap. Honger is alomtegenwoordig. Om toch aan extra voedsel te komen worden grote risico’s genomen door te handelen bij het gedek, de bamboematten begrenzing van het kamp. Wanneer de persoon hier op heterdaad wordt betrapt, volgt straf. Soms zelfs voor het hele kamp en ook voor de lokale handelaar.


Halverwege 1943 is er een groot tekort aan beroepsprostitués voor de Japanse militairen en de legerleiding richt het oog op de Nederlandse en Indo-Europese vrouwen in en buiten de interneringskampen. Japanse militairen komen langs in het kamp om meisjes te selecteren die ‘troost’ moeten bieden aan de Japanse militairen ‘die zo ver van huis zijn’. Hoewel de vrouwen dit werk officieel uitsluitend op vrijwillige basis mogen aanvaarden, is er in de praktijk sprake van grote dwang. In sommige kampen, zoals het kamp Ambarawa 6, hebben moeders door heftig protest weten te voorkomen dat vrouwen werden meegenomen.


Ook burgergeïnterneerden ontkomen niet aan verplaatsingen naar andere kampen. Ieder transport levert de nodige spanningen op: mensen weten van tevoren niet waar ze terechtkomen en bij ieder transport mogen ze minder persoonlijke spullen meenemen: alleen wat ze zelf kunnen dragen en dat is door de voortdurend afnemende fysieke conditie van de geïnterneerden steeds minder. Het transport vindt over het algemeen onder vaak erbarmelijke omstandigheden per trein of vrachtwagen plaats en neemt vele dagen in beslag. Eind 1944 vindt er een concentratie plaats van geïnterneerden in grotere kampen op Java, Sumatra en Celebes. Zo worden er vanuit Oost-Java burgergeïnterneerden getransporteerd naar Midden- en West-Java en vanuit Oost-Indonesië naar het vrouwenkamp Kampili en het mannenkamp Pare Pare op Zuid-Celebes. Op Noord-Sumatra worden de geïnterneerden vanuit verschillende kampen getransporteerd naar Rantau Prapat: het mannenkamp Si Rengo-Rengo en de vrouwenkampen Aek Pamienké I, II en III. Deze grotere kampen liggen over het algemeen meer geïsoleerd en er heersen slechtere levensomstandigheden. In het laatste jaar van de internering sterven geïnterneerden als gevolg van toenemende voedseltekorten, slechte gezondheid, overbevolkte huisvesting en slechte hygiënische omstandigheden. Vooral personen ouder dan 45 en kleine kinderen zijn hiervan het slachtoffer. Het geschatte aantal slachtoffers loopt uiteen van ruim 10.000 tot een kleine 17.000. Dit is tussen de 10 en 17 procent van het aantal burgergeïnterneerden.


Ondanks alle verboden en restricties proberen de vrouwen en mannen hun leven zo goed mogelijk vorm te geven. Een goed beeld van het leven in al zijn facetten geven de vele dagboeken en tekeningen uit deze periode, met thema’s als onzekerheid over het lot van familieleden, het vieren van verjaardagen en van hoogtijdagen, geloof, onderlinge steun, vernedering, de appèls, honger, onveiligheid, spanningen tussen de moeders en kinderen, de constante zorg om de kinderen, het verbod op onderwijs en de confrontatie met en het ondergaan van geweld, ziekte en sterfte en ten slotte de hoop op bevrijding.

© 2021 Regionale Herdenking Nederlands-Indië Gooi- & Vechtstreek

Noorderbegraafplaats Laan 1940–1945 nr. 2 te Hilversum